Arthur bij Nieuwsuur over ontgroening

Arthur Umbgrove • mrt. 13, 2018
De kantlijnschrijver
door Arthur Umbgrove 01 sep., 2021
In het archief van mijn oudoom (particulier secretaris van Prins Bernhard van 1951 tot 1962), zit een document met de titel: Instructie voor Mejuffrouw Mr. M. Meurs, Particulier Secretaresse van Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Beatrix . Het is een twee pagina’s tellend, getypt document. Ik had het een tijdje geleden al vluchtig doorgekeken en het was me wel opgevallen dat er in de kantlijn met zwarte pen commentaar bij was geschreven, maar ik had het terzijde gelegd omdat het me niet heel waardevol leek: een functieomschrijving voor de nieuwe particulier secretaresse van de prinses. Kennelijk moest mijn oudoom die kanttekeningen doorvoeren. T oen ik het gisteren nog eens goed bekeek, zag ik dat het commentaar in de kantlijn nogal boos was. Er stonden dingen als: Volkomen onwaar!! en Ontoelaatbaar! en Door deze mensen-nooit! Nieuwsgierig geworden begon ik het document te lezen. De eerste alinea gaat over de verantwoordelijkheid die de Koningin draagt voor de particuliere activiteiten van de leden van haar Huis. De woorden particuliere activiteiten staan onderstreept en in de kantlijn staat: Volkomen onwaar!! Alleen voor officiële aangelegenheden . Bij een volgende regel, waar beschreven wordt dat er een verschil is tussen de activiteiten van Beatrix als Prinses en als kind staat geschreven: onbegrijpelijk, en niet te scheiden!! In de alinea met als kop Consequenties staat bij de opmerking dat ene mejuffrouw Broers bijgestaan kan worden door Harer Majesteit’s Secretariaat: ook niet toelaatbaar met deze mensen . Zo staat het stuk vol met strepen, opmerkingen, vraag en uitroeptekens. Op pagina 2: Als het Secretariaat van HM door behoorlijke en fatsoenlijke mensen bezet was zoude dit alles volkomen normaal zijn. Nu is dit onmogelijk . Ik werd steeds nieuwsgieriger naar wie de kantlijnschrijver is. Kennelijk was hij of zij niet erg onder de indruk van de mensen rondom Juliana. To say the least. Opmerkelijk dat die kritiek zo direct wordt geformuleerd. Dat lijkt me hoogst ongebruikelijk in de kringen rond het koninklijk huis. Ik draaide het document om en zag dat het commentaar doorgaat op de achterkant: De toverformule van de grondwet: “de Koning richt zijn huis in naar eigen goedvinden” is een uitvinding van v. Heeckeren in die zin dat dit ook op het Secreatariaat slaat ( ) echter zeker niet het doen en laten van haar man en de kinderen. Hiervoor geldt het Burgerlijk Wetboek. Dit besef is bij HM echter nog niet doorgedrongen. Wie was de schrijver? Wie, uit de kennelijk zeer directe omgeving van Koningin Juliana, durfde zo hard en openlijk kritiek op haar te geven? Ik dacht altijd dat mensen in dit soort posities omgeven werden door Ja knikkers. T oen las ik het laatste stuk: Conclusie: Ik kan dit stuk niet goedkeuren als vader en heb op verzoek van mijn oudste dochter, die mij in deze zaak om hulp vroeg, dit even op schrift gesteld . Als vader? Het commentaar was dus van Prins Bernhard! Ineens realiseerde ik me dat dit (ongedateerde) stuk waarschijnlijk geschreven is halverwege de jaren vijftig, ten tijde van de Greet Hofmans affaire. Het huwelijk van Juliana en Bernhard was op een dieptepunt beland, Juliana wilde scheiden, en er waren in het Koninklijk paleis twee kampen die elkaar niet konden luchten of zien. Hoe ging mijn oudoom daarmee om? Uit de stukken die ik tot nu toe van en over hem gelezen heb komt hij over als een vriendelijke, rustige man, geen man van conflicten. Juliana noemt hem in Juliana & Bernhard (Fasseur): “een braaf, goedwillend man”. Hoe ging hij om met de oorlog die woedde tussen de twee echtelieden en waarvan hij dagelijks getuige was? Probeerde hij iedereen te vriend te houden? Lag hij er ’s nachts wakker van? Werd hij gemanipuleerd? Interessant materiaal voor een roman; fijn conflict voor een romanpersonage.
door Arthur Umbgrove 03 mrt., 2020
De afgelopen maanden las ik negen boeken over Bernhard, sprak ik met historici, probeerde ik materiaal uit het Koninklijk archief te pakken te krijgen, keek ik oude series en polygoonjournaals, om er uiteindelijk achter te komen dat mijn boek helemaal niet over Bernhard gaat. Ik had er een film, The remains of the day , voor nodig om in te zien dat hij en Juliana en het hele hof, slechts de achtergrond vormen waartegen het verhaal van dé hoofdpersoon van mijn roman, mijn oudoom, de particulier secretaris, zich afspeelt. Het gaat om zíjn karakter, om zíjn dilemma’s, om zíjn gewetensnood. Het gaat om zijn loyaliteit die op de proef wordt gesteld, het is zíjn karakter dat interessant is, interessanter dan dat van Bernhard. Net als het karakter van butler Stevens interessanter is dan dat van Lord Darlington. Ik hou van het kleine, menselijke drama tegen de achtergrond van het grote, dreigende wereldtoneel. Overigens las ik het boek van Ishiguro waarop de film gebaseerd is ook en moet ik concluderen dat het cliché, het boek is beter dan de film, in dit geval niet op gaat. Dat is vooral te danken aan het waanzinnige acteerwerk van Hopkins, die het karakter van butler Stevens, dat in het boek gestalte krijgt door pagina’s lange overpeinzingen (het boek is in de ik-vorm geschreven) in de film met een paar gelaatsuitdrukkingen schetst. Kijk maar eens naar dit fragment: https://www.youtube.com/watch?v=5nyJNNk1jCY en let dan vooral op de gezichtsuitdrukking van Stevens op 1.40. Zo subtiel, zo precies, zo knap. Natuurlijk, het scenario, dat vrij nauwgezet het boek volgt, is ook goed, maar de vertaling van boek naar film, dat wat altijd zo ontzettend lastig is, krijgt gestalte door Hopkins. Terug naar het onderzoek dat ik de afgelopen maanden deed en mijn conclusie dat ik naar de verkeerde persoon op zoek was. Ik begrijp mijn verwarring wel: het archief dat ik in handen kreeg gáát alleen maar over Bernhard: alle foto’s, alle brieven, documenten, telegrammen gaan over de man of zijn van hem. Nergens is mijn oudoom zelf aan het woord, je kijkt steeds door zijn ogen, maar je ziet hem nooit zelf. Ja, op foto’s, dan staat hij als wethouder Hekking achter Bernhard, maar niet in tekst. In alle boeken die ik las is hij heel onnadrukkelijk aanwezig. Vrijwel nergens staat iets dat hem karakteriseert, het zijn alleen maar dingen als: ‘Een van de deelnemers berichtte heet van de naald aan de secretaris van de prins dat het drie zeer inspannende dagen waren geweest’. Of over het verhoor door de commissie Beel over de Greet Hofmans affaire: ‘Daarna was het de beurt aan Waterink, De Graaff en Van Dijk. [ ] Vooral Van Dijk toonde zich een nuttige informant.’ Een paar keer wordt er een tipje van de sluier opgelicht. Uit een fragment uit het boek van Fasseur blijkt dat hij niet alleen maar ‘een braaf, goedwillend man’ was, zoals Juliana hem typeerde, maar dat hij ook een hardere kant heeft, als hij Van Heeckeren, de particulier secretaris van Juliana, ‘onhandig weinig bekwaam, tactloos en blindelings overgegeven aan de Hofmanscultus, die overigens geheel boven zijn pet gaat’ vindt. De echtgenote van Van Heeckeren komt er niet beter af. Zij is ‘een drijfster, haar begeerte is zich in de zon van het koningschap te koesteren’. Dat zijn stevige woorden, zeker voor een man die zich verder zoveel mogelijk op de achtergrond houdt. Hij was niet voor niks een broer van mijn grootvader die op de constatering dat hij nooit het achterste van zijn tong liet zien, liet volgen: ‘Liever het voorste ook niet.’ Een ander fragment waarin iets over zijn karakter wordt prijsgegeven staat in het boek van Aalders, ‘Alles was anders’, als mijn oudoom het aan Eva Peron volstrekt ten onrechte uitgereikte Grootkruis in de Orde van Oranje Nassau, ‘een daad van wijs beleid’ noemt. Peron, die gek was op onderscheidingen, dreigde het hele bezoek van Bernhard aan Argentinië af te blazen als zij die onderscheiding niet kreeg. Het zegt, denk ik, iets over het diplomatieke karakter van mijn oudoom. Tot slot is er in hetzelfde boek nog een passage over informatie die uitgelekt was naar de pers omdat hij zijn mond voorbij zou hebben gepraat over een bezoek van het hoofd van het laboratorium van het Instituut voor kernonderzoek aan Argentinië. Een nogal gevoelig onderwerp omdat het land een kernmacht wilde worden en daarvoor een zogenaamde cyclotron nodig had die Philips Duphar maakte. Een opmerkelijke fout voor een man die verder zo gesloten lijkt. Of was het geen fout? Al met al is er heel weinig bekend. Om hem te leren kennen moet ik mijn archief als spiegel gebruiken; wat bewaarde hij? Waarom bewaarde hij dat? Het archief is het negatief waar ik een beeld uit naar voren moet halen. Wat zeggen de telegrammen die hij bewaarde over hem? Wat zegt het dat hij een brief van een jonge prinses Beatrix aan hem in zijn plakboek plakte? Wat zeggen de koffievlekken op de oorkonde uit Uruguay? Ik stel me hem voor als een soort Stevens. Iets minder op vlakte, iets kritischer, iets humoristischer, maar verder even onkreukbaar. Het kwartje is gevallen.
door Arthur Umbgrove 24 feb., 2020
Nog steeds op zoek naar een goede ‘ingang’ voor mijn boek, herinnerde ik mij ineens de film ‘The remains of the day’, naar de roman van Ishiguro. Ik herinnerde mij een geweldige Anthony Hopkins als de onkreukbare butler die, zelfs als zijn vader overlijdt, gewoon doorgaat met het werk omdat hij nou eenmaal een groot plichtsbesef heeft en de Lord natuurlijk geen last mag hebben van zijn privé-sores. Zou zo’n soort figuur niet model kunnen staan voor mijn oudoom in zijn rol als particulier secretaris van prins Bernhard? Ik vind het altijd prettig om een bestaand boek te ‘herschrijven’. Vroeger, toen ik liedjes schreef, nam ik ook het liefst een bestaand nummer en ‘herschreef’ dat. Niet letterlijk natuurlijk, het diende slechts als voorbeeld en het was zaak daar gedurende het schrijven dan weer voldoende afstand van te nemen; ik leende als het ware de structuur of het idee of het taalgebruik en dat vormde dan weer het begin van mijn eigen werk. Het voorkomt dat je vast blijft zitten omdat het allemaal te onoverzienbaar groot is; je begint niet met een leeg vel papier, maar met een schets van hoe het er uit zou kunnen zien. Het is een houvast, een hapklare brok, een truc, zoals het hele schrijfproces een manier is om jezelf voor de gek te houden, een gevecht tegen moedeloosheid. Ik ontdekte deze manier van werken lang geleden en aanvankelijk dacht ik dat het niet hoorde; ik dacht dat ‘echte’ schrijvers of ‘echte’ songwriters nooit naar andermans werk keken, helemaal ‘authentiek’ waren. Tot ik een interview las met John Lennon waarin hij vertelde dat elk liedje dat hij geschreven had gebaseerd is op een bestaand nummer van iemand anders. Interessant om te merken hoe selectief mijn geheugen is (of hoe slecht): ik was helemaal vergeten dat ‘The remains of the day’ speelt in de jaren dertig tegen de achtergrond van een dreigende wereldoorlog. Lord Darlington, bewoner van het immense landhuis Darlington Hall, vindt dat Duitsland na de Eerste Wereldoorlog te zwaar is gestraft en koestert sympathien voor het facisme, zoals veel aristocraten in die tijd. Hij organiseert geheime bijeenkomsten met congresleden en later met Chamberlain en de Duitse ambassadeur in een poging tot een akkoord te komen met het Duitsland van Hitler. Als butler Stevens twee Joodse bediendes blijkt te hebben aangenomen, staat de Lord erop dat zij worden ontslagen, iets wat Stevens, weliswaar met tegenzin, toch doet. Terugkijkend op zijn leven, constateert Stevens dat hij de foute keuze heeft gemaakt, dat hij loyaal is geweest aan de verkeerde man. Het interessante aan het verhaal is dat Lord Darlington een aimabele, zachte man is. Hij is geen hardcore fascist, eerder een pragmaticus. Ik hou enorm van dit soort ‘grijze’ karakters omdat zij meer dilemma’s oproepen dan ‘zwart-witte’. Het is een man om van te houden, hij is goed voor zijn (niet joodse) personeel, hij is liberaal én hij maakt de verkeerde keuze. Een keuze die, zonder de kennis van de holocaust, ook nog best voorstelbaar is. Na de oorlog, het grootste deel van de film bestaat uit flashbacks, wordt butler Stevens aangesproken op zijn werk voor deze ‘foute’ man. Aanvankelijk ontkent hij voor hem gewerkt te hebben, later geeft hij dat wel toe, maar stelt dat hij nooit iets geweten heeft van zijn foute sympathieën, hij was te druk met zijn werk. Iets wat zeer onwaarschijnlijk is, want hij wist precies wie het landhuis bezochten en was getuige van (grote delen van) de gesprekken die daar gevoerd werden. Het mooie van de film is dat je er toch aan gaat twijfelen. Hoe dan ook, Stevens valt de Lord niet af en blijft zelfs met weemoed terug denken aan de jaren met de Lord, zeker nu een rijke Amerikaan het landgoed heeft gekocht. Met dat loyaliteitsconflict moet mijn oudoom toch ook gezeten hebben. Hij moet kennis gehad hebben van de foute zakendeals van de prins, van zijn overspel, maar in het archief is helemaal niets belastends te vinden. Nou, één ding misschien, maar dat moet ik nog uitzoeken. Sprak hij over die zakendeals met Bernhard? Adviseerde hij hem? Regelde hij hotelkamers voor de amoureuze ontmoetingen van de prins? Of was hij een soort Stevens en bemoeide hij zich nergens mee? Hoeveel wist hij? En hoe zou hij daar later op terug gekeken hebben? Een later dat niet kwam omdat hij in 1962, in het harnas, stierf. Dat beeld van die butler die tegen alle klippen op loyaal blijft aan zijn foute landlord liet me de afgelopen dagen niet meer los.
Greet Hofmans adel
door Arthur Umbgrove 09 feb., 2020
Ik heb de loden platen onder het bed van mijn grootouders altijd laten liggen. Ook nu, twintig jaar nadat ze zijn overleden liggen daar onder het krakende houten tweepersoonsbed die twee donkere hoeders van de gezondheid. Poortwachters tegen gevaarlijke aardstralen, die daar waren aangetroffen door iemand met een wichelroede. Ik moest er aan denken toen ik de afgelopen week Juliana & Bernhard, het verhaal van een huwelijk van Fasseur las. Ook zij laten de Koninklijke stallen wichelroeden en ook daar worden aardstralen aangetroffen als gevolg waarvan de paarden verplaatst moeten worden. Het is de periode van de Greet Hofmans affaire en de crisis in het huwelijk van J en B; de jaren vijftig, uitgerekend de periode dat mijn oudoom werkzaam was op Soestdijk. Het was de periode dat Juliana ‘Het Oude Loo’ conferenties bezoekt: vage, spirituele bijeenkomsten waar gebedsgenezeres en ‘doorgeefster’ van ‘het hogere’, Greet Hofmans, een vaste gast was. Er zit een uitnodiging voor zo’n bijeenkomst in het archief: Misschien ten overvloede wil ik hier nog aan toevoegen, dat de Bijeenkomst zeker geen tentoonspreiding van kundigheden worden zal; ook geen wetenschappelijk, theologisch of would-be wetenschappelijk karakter zal dragen, maar zoveel mogelijk zal zijn een levend getuigen uit eigen ervaren, gedragen door waarachtige hunkering naar beter leven en samenleving. Als je het boek van Fasseur leest is het haast onvoorstelbaar dat een intelligente vrouw als Juliana zo onder de indruk was van Hofmans. Een citaat uit een brief van haar aan de koningin: Sinds maart 1946 is mij op een gebed, waarin ik mijzelf aan den Vader aanbood voor eventuele mogelijkheid op aarde, van Zijn Heilige wedervertrouwen in de mensen, als dienares, en zeker als de nederigste, te mogen deelachtig worden Zijn Heilige genade en wel voor het genezen van alle ziekten. Juliana was niet de enige. In ‘de betere’ (veelal adellijke) kringen werd gedweept met Hofmans. En met grafologie, en met de gedachte dat er buitenaards leven op aarde was. Aanvankelijk is prins Bernhard ook wel geïnteresseerd in haar ‘gaven’; hij vraagt haar bijvoorbeeld hoe hij zijn dressuurpaard No No Nanette beter kan prepareren voor de Olympische Spelen. Hofmans krijgt door dat het vlees en room moet krijgen. Als het diet niet blijkt te werken (een paard is een herbivoor) en later ook de beloofde genezing van de oogziekte van prinses Marijke wel erg lang op zich laat wachten, haakt Bernhard af en wordt hij zelfs haar grootste vijand. Nou ja, het verhaal is denk ik wel bekend. Midden jaren vijftig ontstaan er twee kampen op Soestdijk: aan de ene kant het secretariaat van de koningin met de Hofmans adepten Van Heeckeren van Molecaten en Maasdijk en aan de andere kant het secretariaat van Bernhard, waar dus mijn oudoom werkte. In tegenstelling tot van Heeckeren en Maasdijk, komt hij maar sporadisch aan bod in het boek, waaruit je zou kunnen concluderen dat hij een bescheiden rol heeft gespeeld. Of althans een weinig uitgesproken rol. Juliana noemt hem ergens ook ‘een goedwillende, brave man’, zelfs als de verhoudingen al danig verziekt zijn. Het past wel in het beeld dat ik van hem heb: een aimabele man, zachtmoedig, slim, wijs, een verbinder in hedendaags managementjargon. Een ideale tweede man, acceptabel voor iedereen. Als dagelijkse bezoeker van Soestdijk moet hij heel veel gehoord en gezien en opgeslagen hebben: echtelijke ruzies; tirades van Bernhard; driftbuien van Juliana; steken onder water van de persoonlijk secretaris van Juliana gericht aan de directeur van het Kabinet van de Koningin; verdachtmakingen van de algemeen secretaris van de hofhouding ten aanzien van de grootmeester van het hof. In die zin is Juliana & Bernhard ook te lezen als een kritische beschouwing van de rol van ‘betere’ kringen. Het is het verslag van een snoeiharde strijd van ‘beschaafde’ mensen die geen middel schuwen om in het gevlei te komen van de twee mensen die hun hun status verschaffen: koningin en prins. In zekere zin zijn Juliana en Bernhard speelbal van de hunkering van de adel om zich te verheffen, om deelgenoot te zijn van iets hoogs, iets mysterieus, iets waar anderen tegen op kijken. De crisis was nooit zo groot geworden als er niet allemaal mensen hadden rondgelopen die opgewonden raken van paleizen, decoraties en uniformen. Hofmans was in feite alleen maar de concrete aanleiding voor een wedstrijdje verplassen van de adel. Terug naar mijn grootouders: ook zij waren geïnteresseerd in ‘het hogere’. Mijn grootmoeder las het spiritistische tijdschrift Bres, ze verslond de boeken van Krishnamurti , liet haar handschrift ‘lezen’, geloofde in droom uitlegging. En ze liet dus haar huis wichelroeden en loden platen neerleggen onder het bed. Ik geloof niet in loden platen tegen aardstralen. Ik geloof niet in aardstralen, al moet ik toegeven dat mijn grootouders respectievelijk 90 en 93 jaar oud zijn geworden.
De vraagmachine
door Arthur Umbgrove 28 jan., 2020
In deze fase is mijn geest een machine die vragen uitspuugt en ze op een grote hoop gooit zonder antwoord te geven. Het is de fase waarin ik dolgraag wil beginnen met schrijven, maar waarin ik nog geen keuze heb gemaakt en dus niet verder kan. Het is de fase waarin ik te vergeefs hoop dat er één moment zal komen waarop ik het ineens zeker weet: dit wordt mijn onderwerp. Een openbaring, een bliksemschicht. Maar helaas werkt het zo niet. Hoe het wel werkt is dat ik na verloop van tijd zo gek word van mijn besluiteloosheid dat ik denk: dan in godsnaam dit onderwerp maar. Het is dus wachten tot ik genoeg heb van de stank van die almaar groter wordende berg met rottende vragen. Waarom zou ik uberhaupt een boek over mijn oudoom, particulier secretaris van Prins Bernhard schrijven? Wat zijn mijn motieven? Is niet alles al gezegd over de prins? Is het niet vooral sensatie lust? Nee, want het boek gaat niet over Bernhard, maar over mijn oudoom. Oja? Gaat het daar wel over? Kan ik wel een goed personage bouwen met zo weinig informatie? Lijk ik op mijn oudoom? Hoe sprak hij? Hoe bewoog hij? Hoe ver ging zijn loyaliteit eigenlijk met een man die het niet zo nauw nam met de moraal? Hoe zou ik me gedragen in de omgeving van een prins? Moet een verhaal dat zeventig jaar geleden speelde niet iets zeggen over de huidige tijd? Wat heb je er anders aan? Moet het niet gaan over wat macht doet met mensen? Over hoe mensen veranderen in de periferie van de macht? Waar gaat het nou eigenlijk over? En is het niet raar om fictie te ‘bedrijven’ met een bekend persoon? Moet het wel de vorm van een geheim dagboek krijgen? Of moet ik ook mijn zoektocht beschrijven? De machine blijft de hele tijd vragen uitspugen. Ondertussen bel ik mijn redacteur, spreek ik historici, lees ik boeken, drink ik koffie, lees ik kranten, spreek ik invallen in op mijn iphone, denk ik dat ik het nu zeker weet, weet ik dat ik dat alleen maar denk, ‘pitch’ ik mijn ideeën bij vrienden in de hoop dat zíj de knoop voor me doorhakken, maak ik een wandeling door de stad omdat dat me wel zal helpen, sta ik toch weer in een winkel te informeren naar een kamerplant die goed tegen de zon kan, neem ik een duik in een ijskoude zee om ‘uit mijn hoofd’ te komen, ben ik daarna zo koud dat ik thuis warm ga douchen, hou ik te weinig tijd over om voor het eten nog wat gedachten op papier te zetten, ben ik sjacherijnig, kijk ik een documentaire die ik halverwege uitzet omdat ik beter wat kan dóen, staar ik naar mijn laptop. En stort de machine zich op het tweede idee: Waarom zou ik een boek schrijven over een man met liefdesverdriet? Komt het niet te dichtbij? Wordt het dan geen therapie? Hoezo? Was is dat voor aanname? Maar waar gaat het écht over? Over de tragiek van twee mensen die elkaar op het verkeerde moment in hun leven treffen? Over de eroderende werking van geluk? Of gaat het verhaal eigenlijk over twee mensen die elkaar niet begrijpen? Gaat niet elke stuk gelopen relatie over miscommunicatie? Ja! Is dat dan wel origineel? Is daar niet al duizend keer wat over geschreven? So what? Zou het niet mooi zijn als hetzelfde liefdesverhaal verteld wordt door beide ex-geliefden? Dus zowel de man als de vrouw, die ieder hun interpretatie geven van de gebeurtenissen? Hun verschillende connotaties bij woorden, hun verleden dat maakt dat ze de dingen net anders opvatten. Of was er een serie op Netflix die zo opgebouwd was? The Affair? Kut, ja. Maar wat maakt dat uit? Een goed idee is een goed idee. Toch? Maar hoe doe ik dat, want ik ken haar kant van het verhaal niet? Moet ik haar vragen om haar kant van het verhaal op te schrijven? Is dat een belachelijke gedachte? Ja! Nee! Is dat niet eigenlijk een verkapte poging om haar terug te winnen? Wat zijn je motieven? Is niet alles wat ik schrijf een verkapte poging om contact te maken met mensen? Heeft dat schrijven uberhaupt niet iets hysterisch afhankelijks? Moet ik daar niet eens met iemand over praten? Had ik morgenochtend nou fysiotherapie? Wachten dus. Wachten tot de stank niet meer te harden is.
door Arthur Umbgrove 15 jan., 2020
Op mijn witte kast staat nog één idee (2), waarover ik nog niks schreef. Daarom vandaag maar eens een synopsis van dit eventuele boek geschreven. Een man wordt ontzettend verliefd op een stuk jongere vrouw die hij ontmoet tijdens een masterclass. Hij vindt haar bloedmooi, intelligent, geestig, lief en tot zijn enorme geluk is het gevoel wederzijds. De eerste maanden gaan voorbij in een roes: alles wat ze samen doen is een avontuur, zelfs de kleinste dingen: naar de winkel gaan; een voorstelling bezoeken, een heg knippen. Als hij naast haar door de stad fietst, voelt hij zich weer twintig en realiseert hij zich dat het dertig jaar geleden is dat hij zich zo voelde. Hij had niet gedacht dat het mogelijk was om zo gelukkig te zijn. Met haar is hij de beste versie van zichzelf. Maar dan, na een tijd, beginnen dingen gewoon te worden. En daar schrikt hij van. Hij is bang voor dingen die gewoon worden; het doet hem denken aan vroeger, aan alles waar hij juist van weg is gerend. En, maar daar komt hij pas later achter, ergens in hem huist de overtuiging dat mensen alleen maar van hem kunnen houden als hij iets bijzonders doet. Gewoon is niet goed genoeg. Dus wordt hij onrustig als ze samen op de bank zitten; als ze op tijd gaan slapen omdat ze morgen weer vroeg op moeten. Hij wordt onrustig als hij niet steeds dat grote gevoel heeft als hij haar ziet. Hij denkt dat het aan hem ligt. Hij begint zich dingen in het hoofd te halen: dat hij nog niet toe is aan een relatie, na twintig jaar huwelijk. Dat hij eerst nog om zich heen moet kijken. Dat zij hem inperkt. Dat zij hem teveel claimt. Dus wordt hij nonchalant met de vrouw die hij aanbidt. En zij voelt dat. Zij probeert hem te begrijpen en hem die ruimte te geven, dus buigt ze zich naar hem toe en ‘samen’ besluiten ze dat ze elkaar los laten. Niet echt, maar een beetje, zodat hij zich wat vrijer voelt. Ze zien elkaar nog wel, maar er zijn geen afspraken meer. Hij denkt dat afspraken het probleem zijn. En het werkt: soms zien ze elkaar een paar weken niet en als ze dan weer samenzijn spatten de vonken er vanaf. En natuurlijk, dan komt na een tijdje ook de onrust weer boven maar dat is niet erg, want daarna zien ze elkaar weer een tijd niet en verdunnen die negatieve gevoelens tot bijna nul. Tot de dag dat zij hem laat weten dat ze iemand anders ontmoet heeft. Dat ze wel zei dat ze dit wilde, maar ze het alleen maar deed omdat ze hem niet kwijt wilde. Dat ze, net als in haar mislukte huwelijk, voelde dat ze zichzelf aan het kwijt raken was. Het is alsof de grond onder zijn voeten wegzakt. In een klap zijn alle twijfels verdwenen, ineens ziet hij het heel helder: zij is zijn grote liefde, met haar wil hij oud worden. Wanhopig probeer hij haar op andere gedachten te brengen: hij stuurt rozen, hij schrijft brieven, hij huilt in haar armen. Maar het is te laat. Dan verbreekt hij alle contact met haar; zegt dat ze nooit meer iets van zich mag laten horen tenzij het is om terug te keren; hij ontvriendt haar op FB. Hij houdt zich staande met slaappillen en kortstondige relaties met vrouwen. De paar uur die hij doorbrengt met een onbekende vrouw brengen verlichting, maar eenmaal alleen is ze weer overal: op straat in de gedaante van een vrouw met dezelfde krullen; langs de snelweg op de ANWB borden met de naam van haar stad; in het cafe waar twee mensen zitten te zoenen. Ze kleeft aan alles: aan de potjes jam in de keukenkast die ze maakte van de pruimen uit zijn tuin; aan het bed waar ze elkaar lief hadden een paar dagen voordat ze vertrok. Hij herkent zichzelf niet meer. Het is alsof hij wordt overvallen door iets groots, iets waartegen hij niet is ingeënt. Eindeloos probeert hij te verklaren waarom het hem zo raakt: gaat het om iets diepers, iets van vroeger? Hij klampt zich vast aan analyses, aan gesprekken met vrienden die zeggen dat ze wel terug zal komen. Het verbaast hem dat hij zijn verdriet met iedereen durft te delen. En vooral: dat mensen niet weglopen. Om de tijd door te komen deelt hij de dag op in blokken. Zo gaan maanden voorbij en leert hij zichzelf anders kennen. Omdat hij vindt dat hij iets moet leren van deze crisis oefent hij alledaagsheid. Langzaam wordt het gemis iets minder scherp. Hij begint weer plezier te krijgen in de dingen die hij doet, hij denkt niet meer de hele dag aan haar, hij is niet meer helemaal zeker meer dat hij nooit meer iemand zal vinden die zo leuk is als zij. Hoe wankel het evenwicht is ervaart hij als ze, tegen de afspraak in, toch een bericht stuurt. Dan vraagt hij zich koortsachtig af: waarom doet ze dit? Waarom laat ze hem niet los als ze gelukkig is met een ander? Dan krijgt hij weer hoop. Dan hoort hij de deurbel gaan, ziet hij zichzelf naar beneden lopen, de deur opendoen en zeggen: ‘Hee jij?’ En hij realiseert zich dat hij daaraan kan denken zonder dood te gaan. Dat het een begin is.
door Arthur Umbgrove 08 jan., 2020
In tegenstelling tot wat je zou verwachten, al is het woord verwachten in dit geval misschien niet van toepassing, want wie had twee maanden geleden kunnen voorspellen dat we ons in deze situatie zouden bevinden, belemmeren de corona perikelen mij bij het schrijven van mijn roman. Alhoewel al mijn betaalde klussen zijn afgezegd, levert de extra tijd die dat met zich meebrengt, niet per definitie woorden op. Allereerst zijn er praktische problemen: ik zou vorige week maandag een uitgebreide rondleiding krijgen door paleis Soestdijk, maar die ging uiteraard niet door. Ik had daar erg naar uitgekeken want het paleis is het decor waarin mijn verhaal zich afspeelt en ik heb de werkelijkheid altijd hard nodig als inspiratie bij het schrijven. Bij mijn vierde roman, Paradise Village, had ik het hele verhaal van de bankier die naar Amerika vlucht omdat hij bedreigd wordt al verzonnen, maar het schrijven kwam pas op gang toen ik met mijn zoon de reis door het Zuid-Westen van Amerika ook daadwerkelijk ging maken. Elke avond als hij lag te slapen (hij was toen 11) noteerde ik de indrukken van de dag - de fantastische landschappen, de desolaatheid, de vrijwel lege wegen met om het uur een tankstation, een kerk, een supermarkt, een motel – en zo had ik na een maand genoeg indrukken om het boek te schrijven. Zo had ik ook gehoopt dat een middag in Soestdijk, alhoewel dat eigenlijk veel te kort is - het liefst zou ik er weken in een koude, lege kamer zitten schrijven - me ‘aan zou zetten’. Ik had gehoopt dat mijn verbeelding zijn werk zou doen als ik door de verlaten gangen zou lopen, de eetzalen, de werkruimtes, de tuinen. Ik had gehoopt, nee, ik wist zeker dat het zou gaan ‘stromen’ zodra ik de huiskamer waar de meest besproken huwelijkscrisis van de jaren vijftig zich had afgespeeld, zou binnenlopen. Ik wist zeker dat ik tijd tekort zou komen om aantekeningen te maken, zodra ik de deur van het secretariaat van de prins, de kamer waar mijn oudoom zat, open zou doen, de geur zou ruiken, het uitzicht zou zien. Ik zou de gang die hij dagelijks tientallen keren maakte, van zijn kamer naar die van de prins, gaan en me inbeelden hoe hij aanklopte, wachtte op het met Duits accent uitgesproken ‘ja’, hoe hij naar binnen zou gaan en de brief zou aanreiken zoals op de foto die na zijn overlijden in verschillende kranten werd gepubliceerd. Het bezoek aan het paleis zou het begin zijn van de komende anderhalf jaar schrijfretraite. Ter vervanging bestelde ik twee boeken over Soestdijk: een groot boek met daarin de geschiedenis en honderden foto’s van het paleis, oude en recente; en een boek met verhalen van personeel en omwonenden die er door de jaren heen kwamen: de slager die het vlees leverde; de zoon van de tuinman die prins Bernhard een keer met een helikopter zag landen; de wasvrouw; de kleermaker, etc. Maar het werkte niet; er kwamen geen beelden, er werd niks aangezet. Tweede probleem is dat sinds corona het gevoel van urgentie ontbreekt: waarom zou ik in godsnaam een boek over mijn oudoom schrijven als er een wereldwijde pandemie gaande is? De toch al broze overtuiging dat ik dit boek moet schrijven, dat ik mij moet vastbijten in het verleden, wordt ingehaald door de in razend tempo veranderende realiteit. Moet ik daar niet wat mee doen? Over dat wat echt belangrijk is? Wil ik dat niet het liefst: iets zeggen over de huidige tijd? Zoals Paradise Village iets zei over de bankencrisis en Wat we weten over vluchtelingen. Tientallen ideeën voor een roman die iets te maken heeft met het veranderende leven dat we nu leiden, gaan dezer dagen door mijn hoofd en weerhouden me van het schrijven van de roman die ik van plan was te schrijven. Het derde punt is dat ik teveel tijd heb, alhoewel het me verbaasd hoe makkelijk ik mijn dagen vul met aanrommelen: ik houd een coronadagboek bij, ik verzin elke dag een coronaquote, ik heb af en toe een videoconferencecall, ik timmer plantenbakken voor mijn balkon, ik fiets om de dag naar Zandvoort om te zwemmen, het is niet veel, maar het neemt mijn dagen totaal in beslag. Als je teveel tijd hebt, duurt alles lang. De ideale toestand voor mij is als ik voor alles net te weinig tijd heb. Dan ben ik op mijn best: efficient, helder, creatief en, vooral, tevreden Nu voel ik me een Shar-pei, zo’n Chinese hond met teveel vel.
Luie eend
door Arthur Umbgrove 29 dec., 2019
Ik toog naar de rechtbank van Utrecht voor de regiezitting in de zaak Putker. Iemand had me gewezen op deze zaak als mogelijk onderwerp voor mijn nieuwe boek. Non fictie dus. Kort gezegd komt het hierop neer: Peter Putker en zijn vrouw Durdana worden voor de kust van Colombia door piraten overvallen in hun zeiljacht Lazy Duck, waarmee ze een wereldreis maken. Bij die overval komt Durdana om en raakt Putker gewond. De Colombiaanse autoriteiten geloven Putker echter niet en verdenken hém ervan zijn vrouw te hebben vermoord. Putker vlucht naar Nederland waar het Openbaar ministerie hem nu, vier jaar later, als verdachte aanmerkt. Er zijn veel familieleden en vrienden; ze staan in een grote kring en ontfermen zich over zijn twee zoons, jongens van in de twintig. Putker zelf loopt tussen ‘het publiek’ rond en maakt praatjes. Hij heeft een beige pak aan, een goed onderhouden snor, sympathiek gezicht. Hij lijkt vrij rustig te zijn. Omdat de belangstelling groter is dan verwacht moet de zaak verplaatst worden naar een grotere zaal. Als we achter elkaar naar de derde verdieping wandelen loop ik achter Putker; hij slaat een arm om een van zijn zoons en fluistert hem iets in het oor. Ik voel me een ongewenste gast op feest; toeschouwer bij een begrafenis waar ik niemand ken. De openheid van onze rechtspraak heeft iets voyeuristisch. De regiezitting wordt gedaan door drie rechters en twee griffiers, allen vrouw. Het gaat lang over een nieuwe getuige die de Officier van Justitie (kaal geschoren, klein, rond brilletje) wil horen en de advocaat van Putker niet, omdat de zaak dan nog een jaar vertraagd gaat worden en zijn client recht ‘leeft al zo lang in afschuwelijke onzekerheid’. Verder gaat het over een wit koord dat in de badkamer is aangetroffen: de rechter wil weten of nog is na te gaan of er een knoop in dat koord heeft gezeten. Dan zou het namelijk het koord kunnen zijn waarmee Putker zegt te zijn vastgebonden door de piraten. Een fractie bewijs. Ook is er nog een rood draadje gevonden naast het slachtoffer. Bij onderzoek werd er DNA van Durdana, Putker en een derde op aangetroffen, maar bij contra onderzoek werd van die derde niks gevonden. Dat is het grote probleem van deze zaak: er zijn nauwelijks sporen. De boot is na de moord schoongemaakt. Alleen in het badkamertje waar het lichaam van Durdana lag, zijn bloedsporen aangetroffen. Wat ook niet meehelpt is dat de Colombianen nogal snel conclusies hebben getrokken. Zo hebben ze vijf mensen in het badkamertje waar het slachtoffer werd gevonden, proberen te proppen. Toen dat niet lukte trokken ze de conclusie dat er nooit vijf piraten aan boord konden zijn geweest, zoals Putker beweerde. En dat hij het dus wel zelf gedaan moest hebben. Het proces is goed te volgen; er wordt weinig onbegrijpelijke juridische taal uitgeslagen, alleen de Officier van Justitie heeft soms last van ambtelijke taal: ‘Ik sla hier helemaal niet op aan’, zegt hij vaak, net als: ‘Zo zit het OM er niet in’ en ‘Er zijn twee wegen naar Rome.’ Al die tijd kijk ik Putker op de rug en vraag me af hoe hij dit beleeft. Er zijn ‘twee wegen’: of hij heeft het gedaan en probeert zijn huid te redden. Of hij heeft het niet gedaan en is beland in een afschuwelijk Kafkaesk verhaal. Moordenaar of slachtoffer? Heerlijk dilemma voor voyeurist en schrijver Arthur Umbgrove…
door Arthur Umbgrove 20 dec., 2019
Terwijl ik voorover gebogen zat en me verdiepte in het verleden, in albums met zwart wit foto’s en oude brieven, tikte het heden onbarmhartig op mijn schouder: een van mijn vrienden had een eind gemaakt aan zijn leven. Ik kwam overeind, deed mijn jas aan en liep naar buiten; een gure wind blies door de stad. Het kon niet toepasselijker. Ik dacht aan hoe we elkaar ontmoetten destijds in Groningen; we waren ‘broertjes’. Iedereen bij het corps krijgt ‘ouders’ en ‘broertjes’ en ‘zusjes’. Ik dacht aan de avonden die we doorbrachten op de sociëteit; aan de afhaalmaaltijden die we aten op de bruin suede bank in zijn schaars verlichte kamer aan de Folkingestraat; soort aardappeleters 2.0. Ik dacht aan onze vakanties. Aan die keer op de camping aan de Bodensee. De meeste gasten, overwegend Duitsers en Nederlanders, zaten de hele dag met een pot bier voor hun caravan naar elkaar te loeren. Toen we op de derde dag met een handdoek onder onze arm naar het douchegebouw liepen en hij er genoeg van had dat iedereen ons weer zat aan te gapen, pakte hij ineens onaangekondigd mijn hand, zodat we een stelletje leken, en zei zo hard dat iedereen het kon horen: ‘Zal ik jou zo eens lekker inzepen?’ Ik dacht aan die keer in Italië. Hij fietste vrij fanatiek en daagde me uit om een wedstrijdje te doen bergop. Dat was niet slim, want ik fietste weliswaar nooit, maar ik had wel dertig kilo minder mee omhoog te slepen. Toen ik al lang en breed boven was zag ik hem de bocht om komen. Hij zwabberde over de weg, hij had een hoofd als een boei en het zweet droop van zijn lichaam. Eenmaal boven stapte hij hijgend en puffend af, zeeg neer in de berm, keek met een mengeling van afkeuring en walging naar mijn lichaam keek en zei: ‘Dat ziet er toch niet uit man, zo’n zak botten.’ Ik dacht aan hoe ik genoot van zijn humor en welbespraaktheid. Aan de bizarre dilemma’s die hij je voorlegde: ‘Wat heb je liever: aan 1 oog blind of een been missen?’ Hele lijsten van dat soort vragen had hij voor je. De ene nog macaberder dan de ander. Ik dacht aan hoe hij het leven vanaf de zijlijn van commentaar voorzag. Heel geestig, scherp en cynisch. Tegelijkertijd nam hij er niet helemaal deel aan: hij vond het veiliger om op de tribune te zitten en naar de wedstrijd te kijken, dan om hem te spelen. Toen hij later last kreeg van angsten en depressies bleef hij de commentator, maar nu van zijn eigen problemen. En daarin was hij, zoals meestal, niet mals. Ik dacht aan hoe wij na jaren van radioluwte de laatste maanden ineens weer heel intensief contact hadden. Aan hoe ik hem gebeld had omdat het niet zo goed met me ging; ik had liefdesverdriet. Ik dacht aan hoe ongelofelijk het was dat hij zich, ondanks zijn eigen problemen, moeiteloos verplaatste in mij. Hij was oprecht geïnteresseerd, dacht mee, probeerde oplossingen aan te dragen. Aan het eind van ieder gesprek gaf hij me een opdracht mee: ‘Maak een lijstje van vijf eigenschappen die je niet leuk vindt aan haar en lees dat lijstje drie keer per dag hardop voor.’ Ik dacht aan hoe hij anderhalve week geleden nog vol lof was: ‘Je doet het goed, man. Je zat op een 2, nu zit je op een 4. Het kan niet anders dan dat je over een paar weken weer op een 6 zit.’ We wisten allebei dat hij al een hele tijd op een 2 zat en dat dat niet beter werd. Ik liep terug naar mijn werkkamer, deed mijn jas uit, pakte een stift en schreef op mijn witte kast: Idee 4: een boek over Albert.
door Arthur Umbgrove 12 dec., 2019
Het archief van mijn oudoom (van 1950 tot 1961 de particulier secretaris van Prins Bernhard en het mogelijke onderwerp van mijn nieuwe roman) bestaat uit 9 albums vol foto’s van het koninklijk huis, een plakboek met brieven, onder andere van een jonge prinses Beatrix, honderden losse foto’s van reizen die hij met de prins maakte, paspoorten, oorkondes en onderscheidingen die hij pro forma kreeg, onder andere van Evita Peron, kerstkaarten van Juliana en Bernhard, mappen vol krantenknipsels en een doos met dia’s die ik nog moet kijken. Een van de meest interessante dingen is een reisverslag van de ‘goodwillreis’ die mijn oudoom in 1951 met de prins maakt naar Zuid-Amerika. Dit soort reizen was niet alleen bedoeld om het bedrijfsleven te promoten en orders binnen te slepen, maar ook om emigratie makkelijker te maken. Ik citeer: ‘Wij weten allemaal dat emigratie noodzakelijk is voor ons overbevolkte land.’ He? Ik zoek het even op: in 1950 had Nederland ongeveer 10 miljoen inwoners! Dus toen vond men ook al dat ons land vol was en werden er dus serieus pogingen gedaan om de banden met Zuid Amerikaanse landen als Uruguay, Chili en Argentinië aan te halen met oog op emigratie van vooral boeren? Er is ook een foto album van deze reis: overal zie je mijn oudoom als een soort wethouder Hekking achter de prins opduiken. Waarschijnlijk stond hij daar om de prins in te fluisteren wie er nu weer een hand kwam geven en dat hij voort moest maken omdat ze om half drie bij het volgende ontvangst moesten zijn. Het reisverslag dat bol staat van de superlatieven over de prins staat in schril contrast met de toon van de biografie Bernhard, alles was anders, die ik aan het lezen ben. In dit boek van journalist Gerard Aalders spat de haat jegens de prins en het koninklijk huis in het algemeen van de bladzijdes. Geen hagiografie, maar een hatiografie. En alhoewel ik het jammer vind als iemand zijn mening zo sterk opdringt, is het boek wel interessant omdat Aalders aannemelijk maakt dat Bernhard niet de oorlogsheld was die hij voorgaf te zijn. En dat hij zich inliet met allerhande dictators en foute zaken lieden. En dat hij volstrekt eigenzinnig dingen deed die de Nederlandse regering daarna dan weer recht moest zetten omdat niemand hem tegen durfde te spreken. Daarvoor was hij te populair en waren politici te bang om verkiezingen te verliezen. Bernhard verzon zijn eigen waarheid en had feitelijk carte blanche om te doen en laten wat hij wilde. Nou ja, dat wisten we al. Wat voor mij vooral interessant is, is de entourage: al die mensen die zich de hele dag rond de prins ophielden en ja en amen zeggen. Er begint zich een mooi contrast af te tekenen tussen mijn oudoom (degelijk, integer, introvert) en Prins Bernhard (charmant, extravert, opportunistisch, rokkenjager). Twee romanpersonages die elkaars tegenbeeld zijn. Interessant.
Show More
Share by: