Kunst subsidies
Afgelopen week schreven zes directeuren van Rijkscultuurfondsen, de fondsen die subsidies voor kunst verstrekken, een brief waarin ze stellen dat diversiteit in kunst van nu af aan afgedwongen gaat worden met subsidies. Ik huiverde even bij het woord ‘afgedwongen’, het klinkt zo dictatoriaal; een soort censuur 2.0. En het getuigt ook niet van veel realiteitszin, want volgens mij wordt dit al dertig jaar geprobeerd en toch wordt het merendeel van de kunst door witte mensen gemaakt en door witte mensen bezocht.
Ik begrijp de roep om meer diversiteit in de kunst overigens wel. Ik geloof alleen niet in het geven van subsidie op basis van etniciteit van kunstenaars. Want daar gaat het, vrees ik, wel op neerkomen: als je gekleurd bent krijg je subsidie, als je wit bent niet. Als je transseksueel bent wel, als je cisgender bent niet. Als je alleen mensen met een ‘diverse’ achtergrond subsidie gaat geven, creeer je een zieke situatie. Want degene die de subsidie ontvangt zal altijd twijfelen of ie dat geld gekregen heeft op basis van zijn kwaliteit of op basis van zijn etniciteit. In zekere zin neem je de kunstenaar niet serieus. Tegelijkertijd zal een witte kunstenaar die de subsidie niet krijgt zich gefrustreerd afvragen of hij dat geld is misgelopen omdat hij wit is. Je creeert dus tegenstellingen in plaats van dat je ze wegneemt.
De zes directeuren schrijven dat ‘alle verhalen verteld moeten worden en alle verhalen gehoord moeten worden.’ Dat is best eng. Want daarmee gaan ze op de stoel van de politiek zitten. Om een voorbeeld te geven: ik denk niet dat een voorstelling die het slavernijverleden van Nederland roemt, veel kans op subsidie zal maken. Een voorstelling die de kwalijke gevolgen ervan onder de loep neemt wel. Terwijl de eerste voorstelling artistiek gezien veel interessanter kan zijn dan de tweede.
Ik ben voorzitter van de Comedytrain, een gezelschap stand up comedians dat huist in club Toomler in Amsterdam. Ondanks dat wij in de gelukkige omstandigheid zijn dat we geen subsidie nodig hebben, worstelen we met hetzelfde probleem; het publiek is overwegend wit. Maar het opvallende is: we hebben, al vanaf het begin in 1990, een redelijk diverse groep comedians. Denk aan Eric van Sauers, Najib Amhali, Howard Komproe, Soundos el Ahmali, Daniel Arends, Glodi Lugungu. Er worden dus bij ons, om in de terminologie van de directeuren te blijven, best veel verschillende verhalen verteld. En toch komt er overwegend wit publiek.
Voor zover je er enige invloed op hebt, denk ik dat het hem vooral zit in de organisatie. Theaterdirecties, technici in theaters, kunstopleidingen zijn bolwerken van witte mensen. Het is misschien flauw om te zeggen maar in het kader van dit stuk wel van belang: de zes directeuren van de rijkscultuurfondsen die de brief schreven zijn alle zes wit. Misschien moet daar wat aan veranderen. Een programmeur met Surinaamse roots zal andere voorstellingen programmeren. Een publiciteitsmedewerker met een Marokaanse achtergrond zal beter de weg weten te vinden naar een ander publiek. En dat publiek zal zich eerder herkennen in een barmedewerker die gekleurd is.
Je moet de oorzaak niet zoeken in de kunst die gemaakt wordt, maar in alles eromheen. Je moet kunst beoordelen op kwaliteit, niet op etniciteit. Dat is al ingewikkeld en arbitrair genoeg. Ik stel voor dat de directeuren van de rijkscultuurfondsen het goede voorbeeld geven en hun functie ter beschikking stellen.








