Afgelopen vrijdag ging ik naar de film Utoya, over het eiland in Noorwegen waar zeven jaar geleden Anders Breivik 69 jongeren neerschoot. Ik vergiste me bij de kassa nog en zei: ‘Graag een kaartje voor Utopia’.
We zaten met een man of twintig in de bioscoop. De stemming was gelaten. Het onderwerp is natuurlijk ook gruwelijk: jonge mensen op een jeugdkamp die afgeslacht worden door een rechts extremistische gek. Een pleonasme.
De man naast me leek daar echter geen last van te hebben; hij had een groot glas bier en etenswaren bij zich en begon tijdens de reclames uitgebreid te appen met iemand die kennelijk gevoel voor humor had, want hij moest meerdere malen hardop gniffelen. Toen de film begon, begon hij aan zijn zakje M&M’s.
De film duurt 72 minuten, precies even lang als de aanval duurde en begint met een telefoongesprek van de hoofdpersoon, Kaja, een meisje van 20. Haar moeder belt om te zeggen dat er een aanslag is gepleegd op een regeringsgebouw in Oslo. Ze maakt zich zorgen over haar veiligheid. ‘Dat is niet nodig’, zegt Kaja, ‘we zitten op een eiland, de veiligste plek op aarde.’
De eerste 10 minuten van de film zijn misschien wel de zwaarste: je ziet de jongeren onbezorgd met elkaar praten en discusieren. Het moment vlak voordat het noodlot toeslaat is vaak het gruwelijkst. Dan de eerste geweerschoten. Rotjes, denken ze eerst nog. Dan volgt de helletocht van Kaja op zoek naar haar zusje, terwijl Breivik dood en verderf zaait.
Ik realiseerde me dat in bijna alle films die ik ken geweld gestileerd is: mooi gefilmd, muziek eronder. Niets van dat alles in Utoya. Nergens zie je iemand neergeschoten worden, nooit zie je iemand kreunend op de grond vallen. Op een paar seconden na, zie je de moordenaar niet aan het werk. Je hoort alleen de schoten, dan weer dichtbij, dan weer veraf. Het gaat maar door. Geen muziek, geen heldendom en ook Kaja overleeft het niet. Haar zusje naar wie ze al die tijd zocht wel. De gruwelijke willekeur van het leven.
Ondanks de totale afwezigheid ervan, leert Utoya ons meer over geweld dan welke andere film ook. Het laat zien wat het aanricht: de angst, de paniek, de helse dilemma’s: moeten we vluchten, of moeten we ons schuil houden? Met hoeveel zijn de aanvallers? Waar blijft de hulp? Dat vooral: 72 minuten lang vraag je je af: waar blijft in godsnaam de hulp?
Ik las achteraf dat de Noorse politie maar 1 helikopter had die een anti terreur eenheid kon vervoeren en dat de bemanning met vakantie was. Toen ze uiteindelijk met de auto aankwamen bleek er geen boot te zijn om ze over te zetten.
Tijdens het kijken schoten allerlei gedachten door mijn hoofd: dat gestileerd geweld in films hetzelfde is als porno; dat ik zelf Anders Breivik neigingen krijg van iemand die naast me een zak M&M’s eet; dat het onvoorstelbaar is dat Volkert van der Graaf al weer op vrije voeten is. Maar vooral stelde ik mezelf de vraag: wat zou ik doen?
In de film zit een jongen die heel lang blijft geloven dat het allemaal niet waar is. Dat het maar een oefening is om de jongeren te leren omgaan met paniek. Ik vrees dat ik die jongen zou zijn.